Over de waarde van (varend) erfgoed

De huidige wetenschappelijk-inhoudelijke gedefinieerde erfgoedzorg en de daaruit voortvloeiende waarderingssystematiek staan onder druk. De aandacht verschuift van het object naar het verhaal dat het object vertelt of welke beleving het genereert. Dat vraagt een meer integrale vorm van waarderen.
Wat een prachtige inleiding van het artikel1, dat ik ter voorbereiding van het tweede Nationaal Monumenten Congres kreeg toegestuurd. Het congres ging over het Hooggeëerde Publiek, kortweg gezegd: ‘hoe kan erfgoed publiek trekken.’ Publiek trekken betekent, dat het publiek het waard vindt om er aandacht aan te schenken. Het dus een zeker waarde toekent. Welke waarde dat is probeer ik hieronder te beschrijven, gebaseerd op de systematiek van het hierboven geciteerde artikel. Ik simplificeer bewust hier en daar wat.
De zorg voor ons erfgoed is voornamelijk er op gericht te conserveren, beschermen en weg te houden van het publiek, want die vormen, cynisch gezegd, een bedreiging. Er wordt meestal níet naar het erfgoed gekeken vanuit het perspectief van eigenaren, gebruikers, belanghebbenden en belangstellenden. Stoelen in een museum zijn niet om op te zitten. Kijken doe je met je oogjes, niet met je handjes. Daar komt wel wat verandering in. De musea zijn zeker bezig om de collectie in een ‘beleefbare’ vorm tentoon te stellen.
Gebruikswaarde, sociaal-maatschappelijke waarde, schoonheid, zeldzaamheid, marktwaarde, belevingswaarde, status, identiteit of levensbeschouwelijke waarde kwamen (en vaak nog steeds ‘komen’) niet of nauwelijks aan bod bij het beheren van ons erfgoed, tenminste bij de niet-mobiele uitingen van ons erfgoed. Deze waarden zijn moeilijk in geld uit te drukken maar zijn in het laatste kwart van de vorige eeuw een grote rol gaan spelen in de westerse wereld. ‘Fun’ staat door de welvaart hoog op de agenda. Alles moet een grote ‘belevingswaarde’ hebben. Museale tentoonstellingen worden omgetoverd in pretparkachtige belevingsevenementenhallen. Niks mis mee als op die manier het erfgoed behouden kan worden doordat er geld voor vrij komt. Met een terugtrekkende overheid op het gebied van kunst en cultuur moet het geld ergens vandaan komen. Maar het staat dus wel op gespannen voet met het klassieke beheer van het erfgoed. Bij mobiel erfgoed is er zelfs geen overheid die financiert dus is het belangrijk die immateriële waarden vast te stellen, concreet te maken en te gebruiken als instrument voor behoud, om geld te genereren dus voor dat behoud. Meten is weten, gissen is missen.

Aandachtspunten erfgoed

In het hierboven aangehaalde artikel worden acht terreinen van ons erfgoed beschreven: archeologie, gebouwd erfgoed (onroerend erfgoed), groen erfgoed, stedenbouwkundig erfgoed, historisch landschap, roerend en museaal erfgoed, religieus erfgoed en monumentale interieurs. Wat daarbij in mijn ogen ontbreekt is het mobiel erfgoed tenzij dat gevangen kan worden onder ‘roerend en museaal’ maar daar zullen weinig museumdirecteuren blij van worden. Navraag bij de auteur bevestigde dat bij hem het mobiele erfgoed volledig buiten beeld is.
Dat het ontbreekt wordt denk ik veroorzaakt door definities, zoals die voor cultuurhistorie opgeld doen:
‘Cultuurhistorie omvat alle fysieke resten in het landschap van menselijk wonen en werken. Dat omvat alle gebouwde zaken van woonhuizen en kerken tot kademuren, archeologische resten en geografische elementen als bijvoorbeeld wegen, sloten of verkavelingspatronen en groenelementen met een historische betekenis zoals een oude parkaanleg of de lindes langs de grachten. Bij dat laatste is er een verschil met natuurbeheer, omdat het hier cultuur met natuurlijke middelen betreft en niet de natuurwaarden zelf.’
Waarom een kademuur wel, maar de schepen die er gebruik van maakten niet? Zoals u ziet ontbreekt een groot aantal uitingen van menselijke activiteiten volledig zoals het mobiele erfgoed en het immateriële erfgoed (verhalen en gebruiken). Verbaast ons dat? Het mobiele erfgoed, dat de economie van het land heeft bepaald en de aanblik van steden en landschappen, valt buiten het blikveld van de gevestigde monumentenwereld. Het is ook zo gewoon en alledaags. Maar alledaags waren die gebouwde zaken tenslotte ook.
Zeven aandachtspunten spelen een rol bij het behoud en beheer van het erfgoed. Die punten zijn weliswaar geënt op het immobiele erfgoed, maar de theorieën uit de monumentenwereld kunnen ons leren hoe om te gaan met het mobiele erfgoed.
Zonder uitgebreid in te gaan op de uitwerking er van voor vastgoed monumenten zijn die punten:

  • Erfgoedbrede waarderingssystematiek
  • Meer transparante toepassing van criteria
  • Verbreding van de waarderingssystematiek
  • Serieuze aandacht voor de financiële en economische waarde
  • Definitie en operationalisering van de belevingswaarde
  • Relativering van waarde en waardestelling
  • Transdisciplinaire aanpak van waardestelling

Nuttige punten en hieronder zal ik proberen die verder wat uit te diepen voor het mobiele erfgoed. Opgemerkt moet worden dat ook deze punten erg intern gericht zijn. Ik zal daar hieronder proberen wat meer over te zeggen.
Het Waardestellend Kader (WSK) dekt in mijn ogen de eerste drie punten voor het mobiel erfgoed. Het is een hele klus om de vier verschillende richtingen mobiel erfgoed (land, rail, lucht en water) onder één waarderingssystematiek te vangen, laat staan dat er een systeem komt voor al het erfgoed, van zilveren zoutstel tot Paleis op de Dam.
De vier andere punten zijn zeker voor de LVBHB het overdenken waard, niet alleen voor intern gebruik maar zeker voor externe toepassing.

Systematiek

Over het Waardestellend Kader (WSK) en de verschillende registers is al het nodige geschreven.2 Het systeem begint uit te kristalliseren en diverse partijen, ook binnen de LVBHB, buigen zich over een praktische toepassing van het WSK voor varend erfgoed. De gegevens uit het Bestand Historische Schepen (BHS), het Register Varende Monumenten en andere gegevensverzamelingen, kunnen bewaard worden in het voorgestelde Nationaal Register Varende Erfgoed (NRVE) onderdeel van het overkoepelende Nationaal Register Mobiel Erfgoed (NRME). Via het WSK of een van de andere bestanden, kan de eigenaar zijn of haar verzamelde informatie over het schip opslaan, openbaar maken en zelf gebruiken. Echter het moet geen postzegelverzameling worden, verzamelen om het verzamelen, zorgen dat de collectie compleet is. Gebeurt dat, dan trappen we in de zelfde valkuil als bij de vastgoed monumenten lange tijd het geval is geweest: beheer om het behoud en niemand mag er aan zitten.
De waarderingssystematiek van het WSK is mobiel-erfgoed breed, het is transparant en geeft een bredere waardering aan het mobiel erfgoed door de omschrijvingen en de mogelijkheid verhalen, foto’s en documenten er bij te betrekken. Wat dat betreft liep het Bestand Historische Schepen voor de muziek uit, maar het heeft een wat andere structuur dan het WSK en is met een ander oogmerk opgezet.

Financiële en economische waarde

In de monumentenzorg wordt veel energie gestoken in het toekennen van een waarde aan erfgoed. Onderscheid moet worden gemaakt in de prijs (de waarde in het economisch verkeer) van het object en de economische waarde er van, al dan niet uitgedrukt in geld.
Varend erfgoed heeft een prijs, die in vergelijking tot moderne jachten van vaak kleinere afmetingen laag is, ondanks het feit de prijs van varende (historische) woonschepen in de jaren voor ‘de crisis’ sterk opgelopen is. De ligplaatsproblematiek, die vroeger de prijs leek te drukken, is tegenwoordig ook niet meer zo groot.
Diverse onderzoeken3 (toegegeven, naar onroerende monumenten) tonen juist het tegengestelde aan: panden met een monumentenstatus hebben een hogere prijs dan ‘gewone’ panden. Is het zo, dat een Varend Monument met A status meer opbrengt dan een vergelijkbaar schip zonder die status?
Uit die onderzoeken blijkt ook, dat investeringen in monumenten rendabel zijn. De meningen daarover zijn in de monumentenwereld echter nog verdeeld. Geeft de één een rendement van 300% op de monumenten subsidie4, dan wordt dat door anderen weersproken.5
De definitie van economische waarde blijft in deze een moeilijke omdat al snel de prijs in beeld komt. Strikt genomen is de economische waarde ‘dat wat mensen of organisaties over hebben voor het gebruik of bezit van iets’.6 Die waarde is in geld uit te drukken maar gaat er dan wel van uit, dat die waarde ook te realiseren is, te incasseren is. Voor erfgoed bijvoorbeeld is die waarde misschien wel in geld uit te drukken, maar vaak moeilijk te realiseren. Economen onderscheiden drie van dat soort waarden: optiewaarde (wat is er mogelijk mee in de toekomst), bestaanswaarde (alleen al dat het er is wordt door mensen gewaardeerd) en erfeniswaarde (het is het waard te behouden voor latere generaties).
Deze waarden zijn misschien in geld uit te drukken, maar nooit direct te realiseren. Misschien moeten we meer naar het volgende punt kijken, de belevingswaarde.

Definitie en operationalisering van de belevingswaarde

Tja, daar geeft de auteur van het artikel dat mij aanspoorde deze beschouwing te schrijven ook geen oplossing voor. Moeilijk te definiëren, die belevingswaarde. Hoe meet je de beleving van de zondagse wandelaar langs de Wolwevershaven in Dordrecht waar historische schepen voor prachtige pakhuizen liggen?
Het zou mooi zijn als dat in geld vertaald zou kunnen worden, want dat snappen we tenminste. En bezoekcijfers tellen is ook niet makkelijk als mensen vrijelijk langs kunnen lopen. Komen ze trouwens voor de schepen, voor de pakhuizen of gewoon omdat ze een zondagmiddag wandelingetje willen hebben en naar de bootje op de rivier langs het Groothoofd gaan kijken?
Onderzoek heeft aangetoond dat monumenten als groep, als ensemble, bijvoorbeeld een historische binnenstad of een beschermd dorpsgezicht, meer bezoekers naar een stad trekken.7 De opbrengsten van dergelijke bezoeken zijn niet direct voor de eigenaren van de monumenten, maar juist voor anderen zoals de middenstand, de horeca en andere toeristische bedrijven (rondvaarten, stadswandelingen). Leiden bijvoorbeeld heeft veel gedaan om het water terug in de stad te brengen en zo het oude beeld van een stad met grachten te herstellen. Gevolg is meer bezoekers, meer stadswandelingen, meer museumbezoek. De overheid investeert, anderen profiteren er van. Is een dergelijk argument ooit gebruikt voor de aanleg van een museumhaven? Als ik naar de historische haven van Amsterdam kijk betwijfel ik dat, weinig belevings- of ensemble waarde. Misschien lagen de schepen daar vroeger ook wel, maar stond er geen modern ‘belevenismuseum’ naast. Zoals eerder genoemd zou het voor Dordrecht wel op gaan. De waarde van water wordt duidelijk onderkend als we in Nederland rondkijken. Water dat nog geen halve eeuw geleden werd gedempt wordt nu weer open gegraven, nieuw gegraven of weer bevaarbaar gemaakt (Veenvaart, Breda, Apeldoornskanaal, Assen).
Voorgaande is zeker ook een argument om de vragen over de ensemble waarde uit het WSK serieus te nemen. Dat gemeenten zich bewust zijn van die belevingswaarde en het ensemble blijkt ook wel uit bijvoorbeeld toelatingscriteria voor historische havens, die verder gaan dan ‘we willen alleen A-schepen’. In Meppel werd gesteld, dat het schip een aantoonbare relatie met Meppel moet hebben. Haaks daarop staat dan in die plaats de lokatie van de ligpekken voor historische schepen. Die zijn zo veel mogelijk tegenover bedrijfspanden gerealiseerd en niet op de ‘mooie’ plekjes omdat de bewoners bezwaar hebben tegen een schip voor de deur of omdat die plekken liever voor passanten worden gereserveerd.
Aan de andere kant hebben dus de scheepseigenaren een argument als ze aan kunnen tonen dat hun schip wel degelijk vroeger een binding had met die plaats. Ieder nadeel heb tenslotte zijn voordeel.
In Rotterdam is het ensemble gecreëerd door een scheepswerf uit Groningen naar de Oude Haven te verhuizen waardoor met historische schepen, oude ambachten  en de werf een nostalgisch beeld wordt geschapen. In Tilburg is het streven om een doorsnede van de binnenvaart te laten zien met een mogelijke relatie tot de stad. In Sappemeer wordt de werf Wolthuis gerestaureerd om het uitgebreide scheepsbouwverleden van de streek te illustreren, met als minpunt dat de werf (nog) niet direct bereikbaar is over water. Alle criteria roepen natuurlijk discussie op en in tijden van overvloed is het makkelijk kiezen. Het lijkt er op dat de meerwaarde van mobiel erfgoed voor de omgeving tegenwoordig overal onderkend wordt want waar eens varende woonschepen werden verdreven mogen ze juist nu komen en worden de betonnen bakken van woonarken met een scheef oog bekeken.
Dit alles laat onverlet dat belevingswaarde moeilijk te vangen is in cijfertjes en dus blijkbaar gaande het proces ontdekt moet worden. Niets mis mee overigens, zolang het proces (om er nog maar eens een moderne kreet tegenaan te gooien) transparant is. Willekeur mag, maar kom er wel voor uit, dus.

Relativering van waarde en waardestelling

Mooi of waardevol zijn subjectieve begrippen. We kunnen dat proberen te quantificeren, maar zoals hierboven ook al geschetst, dat valt niet mee.
We moeten niet de pretentie hebben dat de waarde van een cultuurhistorisch object absoluut is. Economische factoren spelen een rol, maar ook mode.
Het onderscheid tussen waardevol en waardeloos op huidige criteria en opvattingen is kortzichtig en slaat geen acht op het potentieel van ons erfgoed, of dat nu mobiel of niet-mobiel is. Het onderscheid tussen A, B en C schepen in het Register Varende Monumenten doet deels recht aan het varend erfgoed, door in elk geval zo veel mogelijk historische materiaal te registreren en het nieuwe Nationaal Register Mobiel Erfgoed gaat daar nog verder in door (voor schepen althans) onder varend erfgoed te verstaan schepen ouder dan 50 jaar en in Nederland gebouwd (met weloverwogen uitzonderingen voor sommige in het buitenland gebouwde schepen). Het WSK suggereert door de naam, dat het een waarde toekent aan een object, terwijl het juist beschrijvingen bevat. Dat die beschrijvingen, waar mogelijk, gedocumenteerd behoren te worden, spreekt voor zich. Iedere poging de beschrijving te vertalen in cijfertjes zal weer een eindeloze discussie opleveren en ook weer lijden aan subjectiviteit en onderhevig zijn aan mode. Die discussie is de afgelopen jaren al wel gevoerd, maar het einde daarvan is nog lang niet in zicht.
Kijken we terug op de vaststelling van de criteria voor de verschillende categorieën varende monumenten, dan zien we daar ook een evolutie in. Wat bij het instellen van het systeem een varend monument was, zou nu misschien niet eens in de C categorie vallen of andersom. Mensen leren, waarden veranderen. Wat me brengt op  het zevende onderwerp.

Transdisciplinaire aanpak van waardestelling

Wanneer alleen de experts het voor het zeggen krijgen wordt de lijst met monumenten wel erg eenzijdig en ook tijdsbepaald. Modes veranderen en zoals in de kunst heel duidelijk blijkt is de waarde van het kunstvoorwerp afhankelijk van de tijdsgebonden waardering. Art deco objecten verdwenen in de vuilnisbak om nu goed geld op te brengen. Smaken veranderen. Negentiende eeuwse schilders raken in de mode en uit de mode wat onmiddellijk gevolgen heeft voor de prijs van hun schilderijen. ‘Tussen kunst en kitsch’ beslaat een ruim spectrum, van een Rembrandt tot het zigeunermeisje met de traan. Moeten we daarom alles bewaren? Nee zeker niet, maar de vraag is natuurlijk of ‘alles’ echt alles is of dat het uit gaat van het moment, van wat er nu nog over is. Er zijn letterlijk duizenden binnenvaartschepen gebouwd die nu 50 jaar of ouder zouden zijn, slechts een fractie er van drijft nog. De verschillende saneringsregelingen na de Tweede Wereldoorlog hebben op economische gronden ontelbare prachtige schepen naar de sloop gestuurd. Waardering (zeker door het publiek) heeft ook zijn tijd nodig, moet groeien, dus als het alleen aan de experts wordt overgelaten bestaat het risico van een eenzijdige verzameling. Alleen A-schepen is ook maar saai, alle motortjalken en -klippers terugrestaureren naar hun zeilend bouwjaar levert een nostalgisch maar vals beeld op. Weggooien wat nu niet als waardevol wordt gezien doet geen recht aan de hiervoor al genoemde ‘erfeniswaarde’. Er is ook een zekere afstand in tijd nodig om waardering te laten groeien.
En verder is het natuurlijk welvaart gebonden. In de Derde Wereld zal weinig animo zijn om cultuurhistorische objecten te bewaren, in het rijke Westen is de luxe van bewaren makkelijk betaalbaar.
Maar hoe dan transdisciplinair? Bekijk de objecten vanuit meerdere standpunten: historisch, maatschappelijk, artistiek, economisch, sociaal enz. enz. of domweg gevoelsmatig. En denk niet dat dit laatste de enige is die niet te quantificeren is, hiervoor heb ik genoeg subjectiviteit aangegeven.

Publiekswaarde

Wat koopt u voor het bovenstaande, want het geeft geen antwoord op de vraag: ‘Mooi geregeld allemaal, maar hoe brengen we het nu over op het publiek?’ Hoe creëren we belevingswaarde zodat de economische waarde van het mobiele erfgoed, en van de omgeving niet te vergeten, verhoogd wordt of op z’n minst gelijk blijft.
Toch moeten we daar denk ik niet al te pessimistisch over zijn. De tijd werkt in ons voordeel. Was 50 jaar geleden het meeste mobiele erfgoed rijp voor de sloop, tegenwoordig zijn er meer historische havens dan er schepen zijn. Helaas is de historische haven in Den Haag nooit van de grond gekomen, maar er zijn plekken voor varend erfgoed bij gekomen zoals in Hoorn, Woerden, Winschoten, Meppel en Hasselt.
Vaak zijn dat gemeentelijke initiatieven omdat gemeenten zich realiseren, dat gemeentelijke waterpartijen opgeleukt kunnen worden met oude schepen en zo de waarde van het dorps- of stadsgezicht wordt verhoogd.
Toch is het goed dat de eigenaren van de varende erfgoed zich realiseren, dat zij ondanks die gemeentelijke initiatieven ook zelf voor meerwaarde kunnen zorgen in geval de lokale bestuurders niet hun kant hebben opgekeken om het monumenten imago op te krikken.
Daarbij moeten we de bakens verzetten en de vanzelfsprekendheid, waarmee eigenaren van varend erfgoed vinden dat hun schip het mooiste is dat op Neerlands wateren vaart toch af zien te stemmen op de maatschappelijke ontwikkelingen. Activiteiten zoals de reünie en vaartochten helpen om het varend erfgoed acceptabel voor de maatschappij te maken.
Een inventarisatie, al dan niet (maar liefst wel) met behulp van het WSK is essentieel. Op basis van de beschrijving van de objecten kan de waarde van het object bepaald worden, zo niet in kwantitatieve zin, dan toch zeker in kwalitatieve zin. Daarop kan een vertaling in belevingswaarde worden gemaakt, waarbij zeker de plaats van het erfgoed in tijd en ruimte (het ensemble) mee moet worden genomen. Op basis daarvan kan actie worden ondernomen om het publiek aan te spreken en op die manier in een wisselwerking tussen het object en het publiek de waarde van het object en zijn plaats in zijn omgeving te handhaven zo niet te vergroten.
Plat gezegd: zorg dat het schip in zijn omgeving een voor het publiek aantrekkelijk plaatje biedt, dan zal de overheid het niet zo makkelijk weg krijgen, waarbij de eigenaar alles in het werk moet stellen dat plaatje ook aantrekkelijk te maken en de belevingswaarde hoog te houden.
 Mail mij
Voetnoten
1 Jos Baselmans (hoofd sector Kennis van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en bijzonder hoogleraar Monumentenzorg aan de Vrije Universiteit) Naar integratie en maatschappelijke verbreding in de waardestelling van erfgoed
2 Instituut Collectie Nederland en Rijksdienst Cultureel Erfgoed: Erfgoed dat beweegt! Waardering van de Mobiele Collectie Nederland. Zie ook Jaarstukken Bokkepoot nummer 203: Nationaal Register Varende Monumenten: voorstel tot herziening.
3 Tom Bade en Gerben Smid (2008) Eigen haard is goud waard, over de economische baten van cultuurhistorisch erfgoed.
4 Berenschot (2010) Narekenen met monumenten: actualisering effecten van investeren in monumentenzorg.
5 Presentatie van Barbara Baardman tijdens het eerste Nationaal Monumenten Congres 2012.
6 zie ook de essaybundel van het Projectbureau Belvedere: Het cultuurhistorisch argument
7 Bade en Smid (2008)