Vrijdag 20 juni Tunnelvisie

(Terug naar deel 4: Lille)

De twee tunnels in hun omgevingwachten op de sleepbootNa 18 sluizen (waarbij de schipper bij ééntje tussen schip en sluismuur hing aan de landvast, maar gelukkig kon hij zich weer aan boord begeven) en 28 kilometer van het kanaal de Saint-Quentin komen we ‘s middags rond vier uur aan bij het Grand Souterrain, een tunnel van 6 km. Door deze tunnel mag je niet op eigen kracht varen. Je wordt door een elektrische sleepboot getrokken, vanwege de dieselparfum. Er kunnen meerdere schepen tegelijk getrokken worden. Terwijl wij liggen te wachten (het vertrek was om vijf uur gepland, maar dan is er nog niets en niemand) komt rond half zes een sleep van zo’n 6 péniches (franse vrachtspitsen van 38 meter) en drie Hollandse sloepen uit de tunnel.

Achter de sleepboot, de tunnel inWij treffen het: we zijn de enigen die nog vrijdagmiddag laat van noord naar zuid willen. Dus worden wij alleen aan de sleper gekoppeld. De heren van de sleepboot spreken enkel Frans en willen per sé hun éne tros gebruiken in plaats van onze twee die we, keurig volgens voorschrift, op 30 meter lengte klaar hebben liggen. Gelukkig kunnen we alsnog een spruit maken naar onze beide voorbolders, met onze tros door de lus van de dikke sleeptros. De zwaarden extra beschermd met een balk en alle stootwillen buitenboord; en daar gaan we. Omdat we de enigen zijn en Oeral Thûs wel wil volgen, loopt het er zò soepel door dat we de motor in neutraal standby houden, om zo nu en dan te kunnen remmen.

Het laatste restje daglichtHet is vervolgens ruim anderhalf uur zeer geconcentreerd sturen voor de schipper, want aan beide zijden hebben we ongeveer een meter over. Aan de ene kant een pad met balk en aan de andere kant de door péniches glad geschuurde rotswand. De tunnel is op spitsen-maat van vijf meter breed. De tunnels zijn aangelegd in de Napoleontische tijd: je vaart dus door een cultuurhistorisch monument. De verlichting bestaat uit hier en daar een TL-balk, zodat sturen mogelijk is. Maar we richten vooral op het licht van de sleepboot. Verder zijn de twee koplampen die we provisorisch hebben opgesteld om zowel aan bak- als aan stuurboord langs het schip te schijnen heel nuttig. Het water is relatief helder blauw. Wellicht doordat het door een kalkgesteente loopt. De tunnel heeft twee luchtkokers en heeft voor een groot gedeelte een gemetseld gewelf. Een indrukwekkend stuk werk.

het einde van de tunnelAan het eind van de tunnel gloort het daglicht. Een halfronde hemel doet zich daar voor als een volle cirkel!

het SprookjesbosDaarna volgt een heel oud en smal stuk kanaal door een soort sprookjesbos, spannend. Dan een iets opener deel van het kanaal. Het geheel is éénrichtingsverkeer en je mag niet aanleggen, in totaal zo’n zeven kilometer.
Vervolgens nog een kleine tunnel van één kilometer. Die mag je wel zelf varen. Ook deze is verlicht met TL-balken aan het gewelf en weer zie je aan het eind van de tunnel geen halfronde hemel maar een (bijna ovale) cirkel. Dat is wat je noemt “tunnelvisie”, na anderhalf uur staren.

Nog een aantal kilometers ...Na deze tunnel moeten we nog een aantal kilometers doorvaren tot bij kilometerpaal 44,9. Pas dan mogen we afmeren. Daar vinden we een lang recht stuk kanaal met kade, bolders en lantarenpalen. Na een bocht verbreedt het kanaal zich en zien we de eerste sluis van de afdaling voor ons. Aangezien het inmiddels ruimschoots schemert en we wel even sluisjesmoe zijn, meren we af. Keurig vlak voor het vereiste kilometerpunt 44,9. Morgen niet meer “montant” maar “avalant” en ach, het zijn maar 18 sluisjes.

(Klik op de fotootjes in dit reisverslag om ze te vergroten, klik op de vergrote foto om hem weer te verkleinen)


 

(Naar deel 6: Bloemen en Bloed)

(Niek en Liesbeth hebben de hele reis – inclusief kilometers, aanlegplaatsen en sluizen – gedocumenteerd in een spreadsheet. U kunt dat hier ophalen.)