(Naar deel 6: Bloemen en bloed)

25 juni: kurkenzakken

We verlaten het Canal Lateral a l’Aisne en draaien bij Berry au Bac naar het zuiden, het Canal de L’Aisne à la Marne op, richting Reims. Bij de  eerste sluis nemen de heren van de VNF (Voies Navigables de France) onze lijnen aan. Handig, want we zijn montant. Bij de tweede sluis is die service al weer voorbij, maar we kunnen er wel aalbessen kopen. Een flinke bak voor 2 euro 50 en dat kunnen we niet laten gaan. Ze zijn heerlijk en doen ons denken aan de bessen die thuis op ons wachten.

In het kanaal richting Reims wordt bij elke sluis het overtollige water via een pijp om de sluis heen geleid. Het komt dan vlak vóór de sluis weer in het kanaal. Dat betekent een flinke dwarsstroom pàl voor de ingang van elke sluis, en dan ook nog een neer: een leuke uitdaging voor de stuurman. Bij één van de negen sluizen gaat het mis. We botsen tegen het begin van de sluiswand. Gelukkig vangt onze stevige kurkenzak de grootste klap op, daarna krijgt de aanvaringsklamp voor het zwaard een optater en tot slot ook de kurkenzak achter het zwaard. Het zwaard zelf blijft goddank gespaard. Resultaat: zo’n 1000 kurken te water. Niek kan de restanten van de kurkenzak met een deel van de kurken nog nèt grijpen terwijl we verder de sluis in gaan. De Engelse motorboot achter ons is nu in elk geval gewaarschuwd voor de dwarsstroom. Bij een van de volgende sluizen is het bij hen raak.

Gelukkig hebben we extra stootwillen, maar hebben we extra kurken?

Na negen sluizen komen we bij het plaatsje Courcy (la Verrerie) dat een kade met bolders heeft onder wat bomen die ons schaduw geven. Dat lijkt ons een aardig plekje voor vandaag, dan kunnen we morgen verder per schip of per fiets naar Reims, dat 10 kilometer verderop ligt. Het is wel wat ondiep, maar ‘s nachts is er geen scheepvaart want dan zijn de sluizen toch fermé.

26 en 27 juni: Reims

Het wordt de fiets. Volgens onze Michelin wegenkaart moet er een oude Romeinse weg lopen naar Reims.  Zou die nog te berijden zijn?  Via het plaatsje Bourgogne vinden we de weg, helaas loopt het wel duidelijk zichtbare talud aan de ene kant door een korenveld. Aan de andere kant, richting Reims, loopt wel een stukje pad! We fietsen toch maar via een ander weggetje naar de heuvel verderop want daar moet een oud Gallo-Romeins fort zijn. De heuvel is nu ingericht als veldcross-racetrack. Hier en daar liggen wat oude stenen, die Romeins aandoen. En de Romeinse weg? Die zien we, terugkijkend, tot aan het punt waar we eerder stonden en van hieruit gaat hij recht op de kathedraal van Reims aan. Het ziet er alleen niet erg fietsbaar uit, meer iets voor een Romeinse strijdwagen. Dat zou ook een mooie attractie op het racetrack kunnen vormen.
Reims rijden we binnen vanaf de noordzijde. Op weg naar het oude centrum komen we langs de Porte Mars, een bouwwerk dat sterk aan de Romeinen doet denken. We bezoeken uiteraard de Notre-Dame kathedraal.  Een bouwwerk met 2300 beelden, binnen en buiten, om eenieder te imponeren, je heel klein te doen voelen. De plek waar de koningen en keizers van Frankrijk werden ingezegend. Er wordt druk gerestaureerd met moderne technieken. Er worden zelfs compleet nieuwe beelden gemaakt met behulp van  driedimensionale computerafbeeldingen. Na wat vruchteloze pogingen om internetverbinding te krijgen en de ligplaatsen in de stad bekeken te hebben, fietsen we langs het kaanal terug naar Courcy. We liggen daar prima, veel mooier en rustiger dan in de stad tussen de vierbaans autowegen. Morgen doen we nog een dagje Reims, maar nu gaan we eerst met de naaimachine aan de slag om een nieuwe kurkenzak te maken. Toch jammer dat hier geen walstroom is. Een elektrische naaimachine zonder stroom betekent met de hand het wiel draaien (en niet noodzakelijk in een blauw geruite kiel).

De Saint-Remi Basiliek in Reims is iets eenvoudiger dan de Notre-Dame, maar veel interessanter. De funderingen stammen uit de tijd van Clovis. Die liet zich hier in 496 (na Christus) dopen door Sint Remi, naar verluidt uit  opportunistische politieke motieven. In deze Basiliek ligt het praalgraf van Sint Remi, met rondom de afbeeldingen van alle edelen van de gebieden die onder de heerschappij van Clovis stonden. In de korte  kant van het schip van de kerk is een schitterende raampartij. Nu eens niet de geijkte bijbelse voorstellingen, maar een abstracte compositie in blauw.
Deze Basiliek is zowel de oudste kerk van Reims als de grootste Romaanse kerk in Noord-Frankrijk. De kerk is verbonden met het Franse koningschap door het graf van de heilige Remigius en omdat de heilige olie er werd bewaard. Het verhaal ging dat deze olie door engelen was gebracht, speciaal voor de zalving van de Franse koningen.

Na deze kerkelijke geschiedenislessen zijn we toe aan wat meer wereldse genoegens. We gaan de kelders van het champagnehuis Martel bezoeken. In de kelders krijgen we uitleg over het gehele proces. Champagne wordt over het algemeen gemaakt uit een mengsel van blauwe en witte druiven. De enige witte druif die is toegestaan is de Chardonnay; en de enige twee blauwe druiven zijn de Pinot Noir en de Pinot Meunier. Champagne die uitsluitend bestaat uit Chardonnay wordt Blanc de Blancs genoemd. Champagne die alleen samengesteld is uit de twee blauwe druiven noemt men Blanc de Noirs. De Pinot Noir geeft een volle, lang aanhoudende smaak. De Pinot Meunier is minder gevoelig voor vorst, gemakkelijker te telen en erg fruitig. De Chardonnay is de basis en rondt de compositie af. Aangezien men voor de champagne een constante smaak wil hebben, wordt er vrij veel gemixt tot de ideale smaak van het specifieke huis is bereikt.

Reims beschikt over een uitgebreid gangenstelsel onder de grond omdat men daar de steen uithaalde om de kathedralen (en andere gebouwen) uit op te trekken. Gangenstelsels die later plaats boden aan afval, onderdrukte gelovigen en champagne, champagne en nog eens champagne. Een ideale, constante temperatuur en ruimte zat. Helaas heeft het huis Martel zijn voorraden in Epernay en niet meer hier in Reims. En ook de romantiek van houten vaten en dames op blote voeten is natuurlijk allang verdwenen. Aan het eind van de tour krijgen we drie verschillende soorten champagne voorgeschoteld. Van een Blanc de Blancs met jaartal, een Blanc de rosé tot een Blanc de Noirs. En ja, uiteindelijk verlaten ook wij met enige flessen het pand. Wij geven de voorkeur aan een Blanc de Noirs met alleen de Pinot Noir, eentje met een beetje body tussen de bubbels. Gelukkig zijn ze goed ingepakt want ze moeten nog wel 10 kilometer achterop de fiets.

De volgende dag varen we terug door hetzelfde kanaal naar Berry au Bac. We zien kans om met ons garnalennet nog wat van onze verloren kurken op te vissen.

(Naar deel 8: Het Canal des Ardennes)


Kurkenzakken op de Oeral Thûs.

Je kunt natuurlijk bij het schutten of aanleggen een stuk wrijfhout buiten boord hangen of een stuk van een dikke tros. Een autoband is uiteraard uit den boze in de sluis, want die drijft niet. Wij geven echter de voorkeur aan onze kurkenzakken, gemaakt van stevig gerecycled zeildoek en echte kurken. Kurken die al een eerste leven achter de rug hebben als afdichting van een wijn- of champagnefles. De schokdemping is geweldig, zoals wij hebben ervaren!

Ooit kwamen wij op dit idee naar aanleiding van een stukje in het boek “van takeling tot puts”over een puts van zeildoek.

Voor de uitvoering van ons idee hadden we wel wat afgedankt  zeildoek liggen, maar de kurken moesten nog gespaard worden. Gelukkig vonden vrienden, collega’s en familie ons idee zo leuk dat ze dapper mee gingen sparen. Zo is een netwerk van kurkenspaarders ontstaan dat zich uitstrekt van België via Limburg, Amsterdam, Zeist en Vught tot Harlingen. Onvoorstelbaar hoe snel dat gaat. Regelmatig krijgen we nog steeds een zakje aangeleverd en dat komt in onze voorraad die we af en toe moeten aanspreken voor reparatie of vervanging van een kurkenzak. De zeildoekvoorraad is eens stevig gespekt met de onderste meter van het voormalige grootzeil van een klipper – een tweede leven voor een gescheurd zeil.

Het begon met een eerste, bescheiden exemplaar dat heel handzaam bleek voorop. Daarna volgden al snel twee exemplaren voor achterop, maar van een iets dikker, ronder model. Als laatste model volgden de vier stevige, cilindervormige kurkenzakken die we voor en achter het zwaard gebruiken.
Omdat wij vrijwel altijd met z’n tweeën varen en altijd moeten schutten voor we het Wad op gaan, hebben we de gewoonte om alles klaar te hangen voor we de sluis in gaan. Wij hebben een hekel aan gedoe met stootwillen op het laatste moment van de ene naar de andere kant, dus zijn we ruim voorzien van kurkenzakken, acht stuks.

Inmiddels is ook ons houten Friese schouwtje voorzien van vier bij de maat van het scheepje passende kurkenzakken. En die zijn ook nog eens heel prettig om tegenaan te zitten tijdens het zeilen.

Maat plek vorm hoogte omtrek m² doek ± aantal kurken gewicht (kg) lijn Ø
Klein voorschip tube 40 75 0,8 600 3,8 12
Middel achterschip

rond boven, tube onder

40

100 max

1 700 4,2 14
Groot

Voor en achter zwaard

tube 50 100 1 1000 6 14
Mini schouwtje tube 38 44 0,5 175 1 10

 

Bij het maken van de buitenkant (van zeildoek) versterken (dubbelen) we eerst het midden van de boven- en de ondercirkel.  Midden in de versterking stansen we een persring, op maat voor de lijn. Zo mogelijk laten wij dit stansen doen bij een zeilmaker, maar we hebben ook ringen en een stans aan boord. Dan wordt de zak met de naaimachine in elkaar gezet, behalve de laatste 15 à 20 centimeter van de zijnaad. Door deze open naad wordt de hoes gekeerd. Dan de lijn, samen met een binnenhoes van stretchkous (voor kussens en matrassen) erin. De strechtkous is een verbetering ten opzichte van onze eerste exemplaren. Een verbetering die we door schade en schande uitgevonden hebben: in het geval dat je een keer een kurkenzak (letterlijk) te barsten vaart, blijven de kurken zo nog enigszins behouden.

Daarna kurken in de kous stouwen en met een kromme handzeilnaald eerst de kous en dan de hoes dichtstikken. Dan de onderzijde van de lijn afwerken: eerst een rond watervast triplex steunplankje van tien centimeter doorsnee op de lijn aan de onderkant schuiven, daarna een lus of een stopperknoop splitsen in de onderlijn. Ik splits ook een borgtouwtje in de lijn, kort boven de bovenkant, om de lijn op z’n plek te houden. Al met al een rustig karweitje voor een winteravond voor de buis (of meer avonden als je ook de open wijnflessen nog moet legen ).


(Niek en Liesbeth hebben de hele reis – inclusief kilometers, aanlegplaatsen en sluizen – gedocumenteerd in een spreadsheet. U kunt dat hier ophalen.)