(Klik op de fotootjes in dit reisverslag om ze te vergroten, klik op de vergrote foto om hem weer te verkleinen)
(Naar deel 8: Het Canal des Ardennes)
4 juli
Bij Pont à Bar verlaten we het Canal des Ardennes en komen we op La Meuse, die hier in Frankrijk ook Canal de l’Est heet. Via de Maas zullen we van Frankrijk, via België, uiteindelijk weer in Nederland en in het stroomgebied van de Rijn belanden, maar dat is nog heel wat dagen varen voor de boeg.
De Maas is een schitterende brede rivier die tussen de heuvels van de Ardennen door slingert. Met af en toe een stuw of waterkrachtcentrale waar we via een kanaaltje en sluisje netjes omheen geleid worden. Die toeleidingskanaaltjes zijn wel van dusdanige afmetingen dat je geen tegenliggers kan gebruiken. Die zijn er gelukkig ook niet. We komen maar een paar stroomopwaarts varende jachten tegen en al helemaal geen vrachtvaart. Wat een rust. Enige minpunt is dat er ook niet veel aanlegplaatsen zijn. We hebben onvoldoende kennis van de rivier om zo maar ergens voor anker te gaan. Al lijkt het wel aanlokkelijk achter een van de vele eilandjes, stroomafwaarts van zo’n omleidingskanaaltje. We moeten toch meer te weten zien te komen over dieptes en bodemgesteldheid. Je ziet ook geen enkel ander schip voor anker liggen en dat geeft meestal toch ook wel een indicatie van de (on)mogelijkheden.
De volgende ochtend varen we rond de stad naar de rivierbocht (meander) net ten noorden van het centrum van Charleville waar we tegenover de “port de plaisance” aan de stadskant goed kunnen aanleggen onder de loopbrug aan een fraai park.
5 juli Stenen
Kennelijk weten ze bij de VVV niet waar ze op de heuvel aan de overkant op uitkijken. De terugweg gaat eerst netjes langs een paadje, maar dat houdt op. Dan maar via een smal kammetje zelf een pad maken, Niek doet een voorverkenning en acht het safe genoeg. En waar komen we uit? Bij het bankje. Prachtig uitzicht over de rivier en heel klein, daar beneden, ligt ons thuis: Oeral Thûs op La Meuse.
Beneden aangekomen zien we trouwens wel keurig bordjes staan richting “Romeins fort”, maar wel via de andere kant van de heuvel, de autoroute. Vast niet zo mooi als onze wandeling. ‘s Avonds word het almaar drukker en gezelliger langs de waterkant. Onder de brug is er een ware dorps-barbeque. Intussen jagen de vissers op paling of op alles wat maar wil bijten.
Het verdriet van België.
Wat dat sluipenderwijs wel doet, terwijl we langzaam de Maas afzakken, is de combinatie van industrie en vrachtvaart. Steeds meer natuurlijke oever wijkt voor een stenen basalthelling en loodsen, opslag, goederenspoor, door decennia roet en roest getekend. Door toeval en lang doorvaren komen we kort voor Wanse (tussen km 72 en 73) bij een pittoreske oude, nog net niet vervallen, houten steiger waar het water van langs varende vrachtschepen onder en achter weg kan. Dat biedt ons een overnachtingsplats met weinig golfgeklots. Doordat de sluizen geen 24 uurs diensten draaien is het ‘s nachts sowieso rustig na 22.00. Maar de grote vrachtvaart begint wel weer om 06.00 te varen.
Stroomafwaarts, na de sierlijk vergulde Luikse bruggen en het (te grote) standbeeld van koning Albert is het gebied dat na de aanleg van het Albertkanaal overbleef kennelijk alleen geschikt voor industriezone. Niets nodigt ons uit om te blijven, de voorthaastende vrachtschepen en duwkonvooien geven een onrustig gevoel-wegwezen-naar Ternaaien en de sluis Lanaken.
Een volgende keer zullen we het stukje Maas dat ergens beneden in het dal verscholen moet liggen proberen te varen. Twee sluisjes extra moet kunnen.
14 Meter avalée, Nederland ligt benée
Op de driesprong van het Albertkanaal met de Nederlandse Maas is het een drukte van belang. Allerlei soorten en maten schepen varen ieder op weg naar de eigen bestemming. De regen komt weer, zoals deze week gebruikelijk, met bakken uit de lucht. Vóór ons vaart al een poosje een merkwaardig en enigszins overhellend motorbootje. Wij melden ons bij de sluismeester, die hier geen éclusier meer is, en krijgen instructies om achter de Ariana als derde schip aan stuurboord de sluis in te varen. Nou dat is mooi vlot. Het motorbootje blijkt geen marifoon te hebben dus we geven hem onze informatie door, hij schuift achter ons aan.
De sluis heeft 14 meter verval en drijvende bolders (!). Die schuiven in de sluiswand mee omhoog en omlaag. De schipperse van de Ariana geeft ons nog wat nuttige aanwijzingen omtrent welke de hoge en welke de lage drijvende bolders zijn. Ze zitten gelukkig zò dicht bij elkaar dat we zowel voor als achter een drijvende bolder hebben. Het motorbootje, een man met drie kinderen, heeft maar één drijvend exemplaar bemachtigd. Zijn andere lijn zit op de bolder bovenop de sluiskade. En dan begint het grote zakken. Voor ons geen probleem, maar op het motorbootje wordt het letterlijk de eindjes aan elkaar knopen. Ze blijven er vrolijk onder. 14 Meter verval betekent wel dat je zo’n 28 meter lijn nodig hebt als de bolder ver boven je op de kade staat.
De sluis loopt leeg, Nederland ligt voor ons met de St Pietersberg als eerste markant punt. Ook aan deze kant een drukke scheepvaart. Een duwbak komt aan de verkeerde wal al vrijwel de sluis invaren terwijl wij er net netjes aan stuurboord wal uitkomen. Een toeter, schrik, we kunnen hem net ontwijken.
We vinden het welletjes voor vandaag en gaan op het zuidelijk deel van de Pietersplas voor anker. Een Wambrechie, een bad en rust: daar waren we wel aan toe. De zon laat zich zowaar ook eens even zien.
(Naar deel 10: Weer naar huis)
(Niek en Liesbeth hebben de hele reis – inclusief kilometers, aanlegplaatsen en sluizen – gedocumenteerd in een spreadsheet. U kunt dat hier ophalen.)